Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
hij in de periode van 01 december 2011 tot en met 05 maart 2014, in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] (geb. [geboortedatum] 1953, verder te noemen [medeverdachte 1]) en/of [bedrijf 1] B.V. (verder te noemen [bedrijf 1]), terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 juli 2012, in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van diens ([bedrijf 1]) schuldeiser(s): goederen aan de boedel heeft onttrokken, en - op een tijdstip waarop verdachte en zijn mededader wisten dat het faillissement niet kon worden voorkomen - enig goed klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, immers hebben verdachte en [medeverdachte 1] -zakelijk omschreven-:
*** een overeenkomst tussen [bedrijf 2] B.V. (verder te noemen [bedrijf 2], doch later [bedrijf 3] B.V. verder te noemen [bedrijf 3]) en [bedrijf 1], gedateerd op 01 december 2011 gesloten en ondertekend, waarin wordt overeengekomen en omschreven dat [bedrijf 1] een vordering (verder te noemen de Vordering) heeft op [bedrijf 2] per 30 november 2011 ten bedrage van EUR 38.250.000 -welke vordering tot zekerheid voor nakoming van haar schulden door [bedrijf 1] was verpand aan de Rabobank- en dat deze Vordering wordt omgezet middels een (agio)storting door [bedrijf 1] van EUR 38.250.000 op (door haar gehouden) aandelen [bedrijf 2], later [bedrijf 3]) en waarbij [bedrijf 1] verklaart niets meer van [bedrijf 2], later [bedrijf 3] te vorderen te hebben uit hoofde van de Vordering en kwijting verleent aan [bedrijf 2], later [bedrijf 3] voor betaling van de Vordering en [bedrijf 1] verklaart niets meer van [bedrijf 2], later [bedrijf 3] te vorderen te hebben uit hoofde van de Vordering tot nadere storting van die EUR 38.250.000 en kwijting te verlenen aan [bedrijf 2], later [bedrijf 3] voor betaling van de Vordering tot nadere storting van die EUR 38.250.000, door welke overeenkomst een schuld van [bedrijf 2], later [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] de facto is omgezet naar eigen vermogen van [bedrijf 2] en een vordering van [bedrijf 1] op [bedrijf 2], later [bedrijf 3] is omgezet in verhoging van het bedrag van de deelneming in het risicodragend kapitaal van [bedrijf 2], later [bedrijf 3], waardoor [bedrijf 1] per saldo heeft afgezien van het vermogensrecht bestaande in die Vordering en het pandrecht van de Rabobank wordt miskend, en
*** middels notariële akte (op 01 december 2011) de aandelen van [bedrijf 2], later [bedrijf 3] -(ver) beneden de waarde in het economisch verkeer- voor een geldbedrag van EUR 7.000.000 overgedragen aan [bedrijf 4] BV (verder te noemen [bedrijf 4]) waarbij is overeengekomen dat betaling van de koopsom van de aandelen door afstand is voldaan middels de hierna te noemen geldleningsovereenkomst, en
*** op 01 december 2011 een geldleningsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 4] gesloten en ondertekend waarbij [bedrijf 1] een geldbedrag van EUR 7.000.000 leent aan [bedrijf 4] onder meer onder voorwaarde van 7 (zeven) jaarlijkse aflossingen van elk EUR 1.000.000 door [bedrijf 4] te beginnen op 01 december 2012, en
*** (op 01 december 2011) een sponsorovereenkomst gesloten tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2], later [bedrijf 3] inhoudende dat [bedrijf 1] gedurende zeven jaren jaarlijks EUR 1.000.000 betaalt voor door [bedrijf 2], later [bedrijf 3] te leveren sponsoractiviteiten, welke feiten tezamen en in onderling verband bezien ertoe hebben geleid dat aanzienlijke vermogensbestanddelen het vermogen van [bedrijf 1] hebben verlaten;
*** in de periode van 01 december 2011 tot en met 05 maart 2014 in Nederland in het geval van een faillissement en/of in het vooruitzicht daarvan, terwijl dat faillissement is gevolgd, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers, enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft verdachte -zakelijk omschreven- terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 juli 2012, in staat van faillissement is verklaard-
*** een vordering ter hoogte van EUR 5.273.139 van [bedrijf 3] op [bedrijf 4] voor een bedrag van EUR 5.250.000 -welke vordering is ontstaan onder meer door verkoop van (top)paarden in eigendom van [bedrijf 3] waarbij de opbrengst is ontvangen op een bankrekening van [bedrijf 4]- verrekend met een uitdeling (uitbetaling agio) van [bedrijf 3] aan [bedrijf 4], waardoor aan het eigen vermogen van [bedrijf 3] een bedrag van EUR 5.250.000 is onttrokken.”
3.Beoordeling van het derde, het vierde en het vijfde cassatiemiddel
4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
5.Beslissing
4 juni 2024.