ECLI:NL:HR:2024:802

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
24/01149
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling voor belaging en de toepassing van strafbepalingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2024 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 19 augustus 2020 was gewezen. De aanvrager, geboren in 1966, was eerder veroordeeld voor belaging en kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar en een vrijheidsbeperkende maatregel van vijf jaar. De aanvrager heeft verzocht om herziening van deze veroordeling, stellende dat de politierechter een minder zware straf zou hebben opgelegd indien hij op de hoogte was geweest van gegronde klachten van de aanvrager tegen Reclassering Nederland en een medewerkster van Maatschappelijk Werk.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, een herziening alleen kan plaatsvinden op basis van nieuwe, met stukken onderbouwde gegevens die niet bekend waren tijdens de eerdere zitting. De Hoge Raad oordeelt dat de aanvrager miskent dat onder een 'minder zware strafbepaling' moet worden verstaan een strafbepaling met een minder zware strafbedreiging. Het opleggen van een andere (minder zware) sanctie of het achterwege laten van een sanctie valt hier niet onder.

Gelet op deze overwegingen heeft de Hoge Raad de aanvraag tot herziening afgewezen, omdat deze kennelijk ongegrond was. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van de voorwaarden voor herziening en de strikte toepassing van de relevante wetgeving.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/01149 H
Datum4 juni 2024
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 augustus 2020, nummer 02-177243-19, ingediend door M.J.N. Vermeij, advocaat te Oegstgeest,
namens
[aanvrager],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de aanvrager veroordeeld voor belaging tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een vrijheidsbeperkende maatregel van vijf jaren.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat, als dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2
In de aanvraag wordt aangevoerd dat de politierechter een minder zware strafbepaling zou hebben toegepast, als hij bekend was geweest met de omstandigheid dat klachten van de aanvrager tegen Reclassering Nederland en een medewerkster van Maatschappelijk Werk […] gegrond zijn bevonden. In de aanvraag wordt echter miskend dat onder ‘een minder zware strafbepaling’ in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv moet worden verstaan een strafbepaling met een minder zware strafbedreiging. De oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie of het achterwege laten van de oplegging van een sanctie valt daar niet onder.
3.3
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 juni 2024.