Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
4 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd wordt van medeplegen van oplichting van een havenbedrijf in Sint Maarten en actieve ambtelijke omkoping van een parlementslid door een pr-medewerker van het havenbedrijf. De oplichting zou hebben geleid tot een afgifte van een totaalbedrag van ongeveer USD 2,7 miljoen. De Hoge Raad heeft zich gebogen over twee belangrijke klachten: de eerste betreft de vraag of het hof terecht heeft geoordeeld dat het havenbedrijf is bewogen tot afgifte van het bedrag, en de tweede betreft de afwijzing van een verzoek tot voegen van 'kluisverklaringen' van een medeverdachte bij de processtukken. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht. Het beroep is verworpen.