ECLI:NL:HR:2024:799

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
22/01099
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de duur van de opgelegde gevangenisstraf in drugszaken met betrekking tot MDMA en cocaïne

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 maart 2022. De verdachte, geboren in 1980, was veroordeeld voor het medeplegen van de uitvoer van MDMA en cocaïne, evenals voor het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende harddrugs, waaronder MDMA, cocaïne, heroïne en LSD. De verdachte stelde dat er sprake was van onrechtmatig binnentreden en doorzoeken van zijn woning, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld zou zijn. Daarnaast werd er een bewijsklacht ingediend over het gebruik van relazen van bevindingen van verbalisanten met ontoelaatbare conclusies met betrekking tot inbeslaggenomen USB-sticks en telefoons.

De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waarbij het eerste cassatiemiddel later werd ingetrokken. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde straf. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, met uitzondering van de duur van de gevangenisstraf.

Een belangrijk punt in deze zaak was de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden naar 23 maanden en 2 weken, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/01099
Datum4 juni 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 maart 2022, nummer 22-000346-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat in Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het eerste cassatiemiddel is later ingetrokken.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede en het derde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 23 maanden en 2 weken, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 juni 2024.