Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
4 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 februari 2022. De verdachte, geboren in 1955, was betrokken bij de diefstal van een vrachtauto met kraan. De advocaat van de verdachte, S.J. van der Woude, heeft cassatiemiddelen ingediend, waarop de advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Dit oordeel is niet gemotiveerd, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht.
De Hoge Raad heeft ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De Hoge Raad heeft de taakstraf verminderd naar 143 uren, met een vervangende hechtenis van 71 dagen. De overige onderdelen van het beroep zijn verworpen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in strafzaken en de mogelijkheid voor de Hoge Raad om ambtshalve in te grijpen wanneer deze termijn is overschreden. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke ontwikkeling in de rechtspraak met betrekking tot de beoordeling van cassatiemiddelen en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn.