In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2024 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van [X], vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 23 november 2023, nr. ARN 18/6094 V. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad op 14 februari 2024 een aangetekende brief heeft verzonden naar belanghebbende, waarin hij werd gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken voor betaling werd gesteld. Deze brief is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, maar het griffierecht is niet voldaan.
Op 14 maart 2024 heeft de griffier een bericht in het digitale dossier van belanghebbende geplaatst, waarin hij werd uitgenodigd om te verklaren waarom het griffierecht niet was betaald. Dit bericht is ook per e-mail verzonden. De Hoge Raad gaat ervan uit dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen, maar hij heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 31 mei 2024.