ECLI:NL:HR:2024:743

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
23/01299
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over gepersonaliseerde aanbeveling bij effectenleaseproduct door tussenpersoon

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [de afnemer] tegen AEGON BANK N.V. De zaak betreft de advisering door een tussenpersoon bij de verkoop van een effectenleaseproduct, het SprintPlan. [de afnemer] stelde dat de tussenpersoon, die geen vergunning had als effectenbemiddelaar, hem een gepersonaliseerde aanbeveling had gedaan, wat in strijd zou zijn met de wet. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had onderzocht of de tussenpersoon het product als geschikt voor [de afnemer] had voorgesteld. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de stellingen van [de afnemer] onvoldoende waren onderbouwd om te concluderen dat er sprake was van een gepersonaliseerd advies. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor tussenpersonen om te beschikken over de juiste vergunningen en om gepersonaliseerde aanbevelingen zorgvuldig te onderbouwen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/01299
Datum24 mei 2024
ARREST
In de zaak van
[de afnemer],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [de afnemer],
advocaat: A.C. van Schaick,
tegen
AEGON BANK N.V.,
gevestigd te Den Haag,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Aegon,
advocaat: F.E. Vermeulen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak 8012165 \ CV EXPL 19-6877 van de rechtbank Noord-Nederland van 10 november 2020;
b. de arresten in de zaak 200.295.860/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 maart 2022 en 10 januari 2023.
[de afnemer] heeft tegen het arrest van het hof van 10 januari 2023 beroep in cassatie ingesteld.
Aegon heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor Aegon toegelicht door haar advocaat, en mede door H.B. van Engelenburg.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal M.H. Wissink strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van het geding naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
De advocaat van Aegon heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [de afnemer] heeft in november 2000 een of meer gesprekken gevoerd met een medewerker van [de tussenpersoon] (hierna: [de tussenpersoon]) over het afsluiten van een aandelenleaseproduct. [de tussenpersoon] beschikte destijds niet over een vergunning als effectenbemiddelaar in de zin van de Wet Toezicht Effectenverkeer.
(ii) [de tussenpersoon] heeft aan [de afnemer] een opdrachtbevestiging gestuurd, waarin onder meer het volgende staat vermeld:

Geachte [de afnemer],
Onze hartelijke dank dat wij voor u het SprintPlan mogen verzorgen.
Het aanvraagformulier wordt deze week verzonden naar Spaarbeleg. Uw Sprintplan zal ingaan op 1 januari 2001 met een inleg van f 350,- per maand. (…)”
(iii) Namens [de afnemer] is een “INSCHRIJFFORMULIER SPRINTPLAN” ingevuld, waarop [de tussenpersoon] als adviseur staat vermeld.
(iv) [de afnemer] heeft vervolgens met Spaarbeleg (een handelsnaam van Aegon) de aandelenleaseovereenkomst “SprintPlan Overeenkomst” gesloten.
(v) De inleg van [de afnemer] bedraagt in totaal € 9.529,20. Er is geen restschuld ontstaan.
2.2
[de afnemer] vordert, voor zover in cassatie van belang, een verklaring voor recht dat Aegon heeft gehandeld in strijd met art. 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999, en veroordeling van Aegon tot betaling van € 9.529,--.
2.3
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. [1] Het heeft onder meer als volgt overwogen:
“3.15 Op grond van de (…) jurisprudentie van de Hoge Raad is om te beginnen vereist dat [de tussenpersoon] een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan aan [de afnemer] voordat Aegon volledig aansprakelijk kan worden gesteld voor de geleden schade. Voor die beoordeling is relevant of [de tussenpersoon] heeft geïnformeerd naar de financiële situatie van [de afnemer], of [de tussenpersoon] ook andere effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken en of [de tussenpersoon] een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd. [de afnemer] heeft op zitting nog verklaard dat hij wel degelijk is geadviseerd, dat [de tussenpersoon] hem thuis heeft bezocht en dat het product niet zomaar uit de lucht is komen te vallen. Voor de beoordeling of een gepersonaliseerd beleggingsadvies is gegeven is echter meer nodig dan het afleggen van een bezoek en het aanprijzen van een financieel product. Met andere woorden, ook als aangenomen wordt dat [de tussenpersoon] bij [de afnemer] thuis is geweest en heeft gesproken over Sprintplan, wat het hof wel wil aannemen, dan leidt dat niet noodzakelijkerwijze tot het oordeel dat [de afnemer] een gepersonaliseerd beleggingsadvies heeft ontvangen.
[de afnemer] heeft ten aanzien van het geven van gepersonaliseerd beleggingsadvies volstaan met de blote stelling dat [de tussenpersoon] heeft geïnformeerd naar de financiële situatie van [de afnemer]. Hij heeft dit standpunt naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. [de afnemer] heeft bijvoorbeeld niet gesteld dat [de tussenpersoon] inzage heeft gevraagd of heeft gekregen in het inkomen van [de afnemer], dat [de tussenpersoon] heeft gevraagd naar de waarde van de woning of naar de financiële wensen van [de afnemer]. De stellingen dat [de tussenpersoon] berekeningen heeft gemaakt tijdens het gesprek en dat [de tussenpersoon] speciaal zou zijn opgericht om het product Aegon Spaarbeleg SprintPlan te adviseren zijn ook onvoldoende onderbouwd. Dat [de tussenpersoon] andere producten heeft genoemd of een hypothecaire lening heeft aanbevolen is niet door [de afnemer] gesteld. Dit betekent dat geen omstandigheden zijn gesteld die het oordeel rechtvaardigen dat [de afnemer] een gepersonaliseerd beleggingsadvies heeft gekregen, althans zijn deze omstandigheden onvoldoende onderbouwd. Omdat [de afnemer] onvoldoende specifieke stellingen heeft ingenomen zal het hof hem niet in staat stellen om nader bewijs te leveren door het horen van [de tussenpersoon].
Wat (de raadsman van) [de afnemer] tijdens de mondelinge behandeling verder naar voren heeft gebracht, heeft het hof niet betrokken bij zijn oordeel. Op grond van de in artikel 347 lid 1 Rv besloten tweeconclusie-regel moeten alle bezwaren tegen het vonnis bij de eerste gelegenheid aangevoerd worden, oftewel in de memorie van grieven. Het is te laat om die stellingen op de mondelinge behandeling naar voren te brengen. Door [de afnemer] zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld die een uitzondering op deze strikt te hanteren tweeconclusie-regel rechtvaardigen.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het hof bij de beoordeling of sprake is geweest van een gepersonaliseerde aanbeveling van [de tussenpersoon] aan [de afnemer], is uitgegaan van een te beperkte norm. Het hof had volgens het onderdeel ook moeten onderzoeken of [de tussenpersoon] het effectenleaseproduct van Aegon aan [de afnemer] heeft voorgesteld als voor hem geschikt. Als het hof wel van een juiste rechtsopvatting is uitgegaan, is het oordeel van het hof onbegrijpelijk omdat zonder nadere motivering niet valt in te zien waarom de stellingen van [de afnemer] niet de conclusie rechtvaardigen dat [de tussenpersoon] hem een persoonlijke aanbeveling heeft gedaan, aldus het onderdeel.
3.2
Van niet-toegestane advisering door een tussenpersoon is sprake als de tussenpersoon, zonder over een vergunning te beschikken, in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product heeft gedaan. Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke gepersonaliseerde aanbeveling is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Voor de beoordeling of de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden, is van belang of de tussenpersoon al dan niet (i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer, (ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product, (iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product heeft geadviseerd. Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. [2]
3.3
[de afnemer] heeft aan zijn vorderingen mede ten grondslag gelegd dat [de tussenpersoon] hem heeft geadviseerd zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning. In dit verband heeft [de afnemer] bij memorie van grieven onder meer gesteld dat [de tussenpersoon] bij [de afnemer] heeft geïnformeerd naar diens financiële omstandigheden en financiële doelen en dat [de tussenpersoon] aan [de afnemer] het Spaarbeleg SprintPlan heeft geadviseerd voor het opbouwen van kapitaal voor de aanschaf van een woning. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [de afnemer] nog aangevoerd dat dit product volgens [de tussenpersoon] het beste voor hem was.
3.4
Uit wat hiervoor in 3.2 is overwogen volgt dat van het doen van een gepersonaliseerde aanbeveling sprake kan zijn als een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor de desbetreffende afnemer. Daarvoor is niet nodig dat de hiervoor in 3.2 onder (i)-(iii) bedoelde omstandigheden zijn vastgesteld. Uit het bestreden arrest blijkt niet dat het hof heeft beoordeeld of [de tussenpersoon] het effectenleaseproduct SprintPlan heeft voorgesteld als geschikt voor [de afnemer]. Als het hof ervan is uitgegaan dat het ook bij die beoordeling moest toetsen aan de hiervoor in 3.2 onder (i)-(iii) bedoelde omstandigheden, berust het arrest op een onjuiste rechtsopvatting. Als het hof is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting, is zijn oordeel in het licht van de stellingen van [de afnemer] onvoldoende gemotiveerd. Onderdeel 1 slaagt dus.
3.5
Op de gronden zoals uiteengezet in de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal onder 2.18-2.19 behoeven de onderdelen 2 en 3 geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 januari 2023;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt Aegon in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de afnemer] begroot op € 484,14 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Aegon deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
24 mei 2024.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 januari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:267.
2.Zie o.a. HR 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:880, rov. 3.2.2.