Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
28 mei 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep van een klager. Het beroep was ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 17 januari 2023, waarin een klaagschrift was behandeld dat was ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 1964, had bezwaar gemaakt tegen de inbeslagname van drie banners die toebehoorden aan een verboden motorclub. De advocaat J.J.J. van Rijsbergen vertegenwoordigde de klager en heeft een cassatiemiddel ingediend. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beroep.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het cassatieberoep niet in behandeling kan worden genomen. Dit is gebaseerd op de conclusie van de advocaat-generaal, waarin werd gesteld dat de inbeslaggenomen voorwerpen inmiddels zijn vernietigd en dat hiervoor een machtiging is verleend op basis van artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor heeft de klager geen belang meer bij zijn cassatieberoep, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De beslissing is genomen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, en is uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.