Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
21 mei 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 mei 2024 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Amsterdam. De aanvrager, geboren in 1974, was eerder veroordeeld voor het niet voldoen aan de verplichting tot het doen van aangifte bij de douane op Schiphol, waar hij op 8 januari 2018 met € 10.000 in zijn handbagage op een vlucht naar Dubai stapte. De aanvrager stelde dat hij slechts € 9.800 bij zich had, omdat vier biljetten van € 50 vals waren. Hij voerde aan dat als het hof bekend was geweest met nieuwe verklaringen van getuigen en bewijsstukken, het tot een vrijspraak zou zijn gekomen.
Het hof had eerder geoordeeld dat de verklaring van de aanvrager over het wisselen van geld in Dubai niet voldoende was onderbouwd. Ook was er geen bewijs dat er valse biljetten tussen het geld zaten dat door opsporingsambtenaren op Schiphol was geteld. De Hoge Raad oordeelde dat de nieuwe verklaringen en stukken niet van voldoende gewicht waren om te kunnen spreken van een gegeven dat het hof niet bekend was, en dat het ernstige vermoeden ontbrak dat het hof tot een andere uitspraak zou zijn gekomen als deze informatie eerder bekend was geweest.
De aanvraag tot herziening werd afgewezen, waarbij de Hoge Raad benadrukte dat de eerder vastgestelde feiten en omstandigheden niet veranderd waren door de nieuwe informatie. De beslissing van het hof bleef dus in stand, en de aanvrager werd niet vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.