Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
23 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 maart 2022. De verdachte, geboren in 1983, was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden voor afpersing. De Hoge Raad heeft het beroep ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat D.J.M. Dammers. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Echter, het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond bevonden. Dit leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van 24 maanden naar 23 maanden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van een overschrijding daarvan voor de opgelegde straffen. De beslissing is genomen door de vice-president M.J. Borgers, samen met de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.