Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
14 mei 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 30 september 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1958, was in hoger beroep veroordeeld voor meermalen gepleegde ontucht, verkrachting, het gebruik van een verborgen camera in zijn woning, en het gewoonte maken van het vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. De belangrijkste punten van geschil betroffen de bewijsklachten met betrekking tot de ontucht en verkrachting. De verdachte stelde dat het hof onvoldoende bewijs had geleverd voor de bewezenverklaring en dat de verklaringen van de aangeefster niet betrouwbaar waren. De advocaat-generaal, D.J.M.W. Paridaens, concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de verdachte niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.