ECLI:NL:HR:2024:689

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
22/00962
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over mishandeling in verzorgingstehuis met betrekking tot bewijs en opzet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 maart 2022. De zaak betreft de mishandeling van een bewoonster van een verzorgingstehuis, waarbij de verdachte werd vrijgesproken in eerste aanleg. De verdachte, geboren in 1995, heeft het cassatieberoep ingesteld, waarbij zijn advocaat R.J. Baumgardt een cassatiemiddel heeft voorgesteld. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet leidt tot cassatie. De redenen hiervoor zijn uiteengezet in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof op begrijpelijke en toereikende wijze heeft gemotiveerd dat de verdachte met zijn handelen (minst genomen) bewust een aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangeefster pijn of letsel zou oplopen. Daarnaast heeft het hof uitgebreid gemotiveerd waarom de verklaring van een getuige betrouwbaar is, en dat deze verklaring voor bewijs kan worden gebruikt.

De Hoge Raad heeft ook ambtshalve de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens beoordeeld, en vastgesteld dat deze termijn is overschreden. Echter, gezien de opgelegde taakstraf van dertig uren, heeft de Hoge Raad besloten dat er geen aanleiding is om aan dit oordeel andere rechtsgevolgen te verbinden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00962
Datum14 mei 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 maart 2022, nummer 22-000818-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat in Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de bewezenverklaring.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 2.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde taakstraf van dertig uren volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 mei 2024.