ECLI:NL:HR:2024:685

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
23/02896
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boetebeschikking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juni 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De Rechtbank Gelderland had in deze eerdere uitspraak, met nummer AWB 21/2411, een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd aan belanghebbende voor het tijdvak van 30 maart 2016 tot en met 14 oktober 2020, alsook een boetebeschikking.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door B. Molenaar, heeft zijn beroep in cassatie ingesteld na de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, en dit arrest werd openbaar uitgesproken op 26 april 2024.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/02896
Datum26 april 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juni 2023, nr. BK-ARN 22/00390 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 21/2411) betreffende een aan belanghebbende over het tijdvak 30 maart 2016 tot en met 14 oktober 2020 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door B. Molenaar, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2024.