ECLI:NL:HR:2024:677
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake naheffingsaanslag overdrachtsbelasting
In deze zaak heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door J.P. Boer en A.O. Lubbers, beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 juni 2023, nr. 21/01156. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 20/596) die betrekking had op een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting, alsook op de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2024 door de raadsheer E.F. Faase als voorzitter, samen met de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.