ECLI:NL:HR:2024:675
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake naheffingsaanslag overdrachtsbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 juni 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd aan belanghebbende, alsook een beschikking inzake heffingsrente.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door de advocaten J.P. Boer en A.O. Lubbers, heeft de Hoge Raad verzocht om de uitspraak van het Hof te vernietigen. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende, heeft de Hoge Raad de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klachten van belanghebbende niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.