ECLI:NL:HR:2024:674
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door J.P. Boer en A.O. Lubbers, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 juni 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had zich uitgesproken over de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011, alsook over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012, inclusief de beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad concludeerde dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand bleef.