ECLI:NL:HR:2024:672
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslag vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 juni 2023, waarin het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van belanghebbende aan de orde waren. De kwestie draait om de navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2011, alsook de beschikking inzake heffingsrente die aan belanghebbende was opgelegd.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door de advocaten J.P. Boer en A.O. Lubbers, heeft de klachten over de uitspraak van het Hof ingediend. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door een onbekende advocaat, heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de ingediende klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door de raadsheer E.F. Faase als voorzitter, samen met de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.