Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
28 mei 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 maart 2022. De verdachte, geboren in 1987, was aangeklaagd voor schuldheling van 58 smartphones van aanzienlijke waarde, die afkomstig waren van een gewapende overval. De verdachte had deze telefoons gekocht in zijn winkel, waar ook telefoons werden verkocht, zonder dat hij de herkomst van de telefoons had gecontroleerd. De Hoge Raad beoordeelde of de verdachte in zijn onderzoeksplicht had tekortgeschoten en of hij met aanmerkelijke onvoorzichtigheid had gehandeld, zoals vereist voor schuldheling volgens artikel 417bis.1.a van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft niet gemotiveerd waarom hij tot dit oordeel is gekomen, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Echter, het derde cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond verklaard. De Hoge Raad stelde vast dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Ondanks deze overschrijding besloot de Hoge Raad geen verdere rechtsgevolgen aan deze constatering te verbinden, gezien de opgelegde taakstraf van negentig uren.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.