Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
18 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1971, die in beroep ging tegen een eerder opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel, namelijk een gebiedsverbod. Dit gebiedsverbod was eerder door de rechtbank en het hof dadelijk uitvoerbaar verklaard, maar de Hoge Raad had in een eerder arrest (HR:2022:1014) deze maatregel integraal vernietigd. De centrale vraag in deze procedure was of het hof de vrijheidsbeperkende maatregel opnieuw had kunnen opleggen voor een langere periode dan wettelijk toegestaan.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. De conclusie was dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere beslissing van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.