Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
23 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 februari 2022. De verdachte, geboren in 1963, was werkzaam als fraudespecialist bij het Openbaar Ministerie en gaf trainingen aan personeel van de Koninklijke Marechaussee op het gebied van financiële recherche. Hij werd beschuldigd van ambtelijke omkoping, waarbij hij betalingen zou hebben gedaan aan een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee die invloed had op aanbestedingen en gunningen van opdrachten. De Hoge Raad diende te beoordelen of er sprake was van een 'gift' of 'belofte' in de zin van artikel 177 van het Wetboek van Strafrecht, nu de ambtenaar reële werkzaamheden had verricht voor de betalingen die de verdachte had gedaan.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering van de straf in de mate die de Hoge Raad gepast achtte. De raadsman van de verdachte, J.S. Nan, heeft schriftelijk gereageerd op deze conclusie. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.