Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
26 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 4 mei 2022. De verdachte, geboren in 2002, was in deze strafzaak aangeklaagd voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in een auto, in strijd met artikel 26.1 van de Wet wapens en munitie (WWM). Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten J. Kuijper en D.W.E. Sternfeld. In de procedure zijn verschillende cassatiemiddelen voorgesteld, waarvan een aanvankelijk werd ingetrokken en een nieuw cassatiemiddel werd ingediend. De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de ingediende klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst was dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.