ECLI:NL:HR:2024:652

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
24/00730
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een strafzaak betreffende beschadiging van eigendom en bedreiging

Op 23 april 2024 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Den Haag. De aanvraag tot herziening is ingediend door S. van Buuren, advocaat te Strijen, namens de aanvrager, die in 1960 is geboren. De zaak betreft een eerdere veroordeling van de aanvrager door het hof, waarbij hij werd veroordeeld voor het opzettelijk beschadigen van andermans eigendom en bedreiging met een misdrijf tegen het leven. Het hof had de aanvrager een taakstraf van 60 uren opgelegd, met een voorwaardelijk deel van 30 uren en een proeftijd van 2 jaren.

De aanvrager heeft in zijn herzieningsaanvraag aangevoerd dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om zijn verhaal te doen en dat er al geruime tijd vóór de bewezenverklaarde feiten problemen bestonden met de aangever. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de aanvraag niet voldeed aan de motiveringseisen zoals gesteld in artikel 460 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De aanvraag moest naar behoren gemotiveerd zijn en een nauwkeurige omschrijving bevatten van het novum, alsook de redenen waarom dit novum tot een andere beslissing had kunnen leiden.

Aangezien de aanvraag niet aan deze eisen voldeed, heeft de Hoge Raad de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de Hoge Raad de aanvraag niet in behandeling kon nemen, en de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. De beslissing van de Hoge Raad is een bevestiging van de strikte eisen die aan herzieningsaanvragen worden gesteld, en benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/00730 H
Datum23 april 2024
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Den Haag van 10 augustus 2023, nummer 22-002186-22, ingediend door S. van Buuren, advocaat te Strijen,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het hof heeft in hoger beroep het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2022 bevestigd, behalve wat betreft de opgelegde straf en de beslissing omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf. Het hof heeft de aanvrager veroordeeld voor 1. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen en 2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat, als dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2
Volgens artikel 460 lid 2 Sv moet de aanvraag de gronden vermelden waarop deze berust. De aanvraag moet dus naar behoren gemotiveerd zijn. Dat wordt bevestigd in de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2008/09, 32045, nr. 3, p. 32). Alleen een herzieningsaanvraag die aan deze motiveringseis voldoet, kan in behandeling worden genomen. Een aanvraag die onvoldoende is gemotiveerd, is niet een aanvraag als in de wet bedoeld.
3.3
Dit betekent dat, als een aanvraag een beroep doet op een met stukken onderbouwd gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv,
(a) de aanvraag een nauwkeurige omschrijving moet bevatten van dit gegeven (hierna: het novum) en dat dus bijvoorbeeld niet kan worden volstaan met een verwijzing naar bijgevoegde stukken waaruit zo’n novum zou moeten blijken;
(b) de aanvraag de redenen moet vermelden waarom het novum tot één van de genoemde beslissingen zou hebben kunnen leiden;
(c) de aanvraag, als deze ertoe strekt de bewijsvoering aan te tasten, met voldoende precisie moet uiteenzetten (i) waarom een bepaald onderdeel van de bij de aanvraag gevoegde stukken leidt tot ernstige twijfel aan de juistheid van een nauwkeurig aangeduid gedeelte van de bewijsvoering, en (ii) waarom dat leidt tot het ernstige vermoeden dat het onderzoek van de zaak, als dat gegeven toen bekend was geweest, zou hebben geleid tot een vrijspraak.
Alleen als de aanvraag aan deze eisen voldoet, kan de Hoge Raad beoordelen of de aanvraag gegrond is.
3.4
Als de aanvraag – zoals in dit geval – aan die eisen niet voldoet, kan de Hoge Raad de aanvraag niet in behandeling nemen.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 april 2024.