Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
3.Beslissing
23 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 november 2023. De zaak betreft de uitlevering van een opgeëiste persoon, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft, aan de Verenigde Staten. De opgeëiste persoon was betrokken bij een organisatie die zich bezighoudt met de invoer van MDMA en witwassen. Tijdens de cassatiefase heeft de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek. Dit verzoek was ingetrokken door de autoriteiten van de Verenigde Staten, zoals blijkt uit een Diplomatic Note die bij de stukken is gevoegd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wat leidt tot de vernietiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft daarmee de rechtsgang afgesloten en de opgeëiste persoon blijft in Nederland.