Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
11 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 november 2022. De verdachte, geboren in 1988, was beschuldigd van het meermalen plegen van ontucht met zijn minderjarige stiefdochter, wat in strijd is met artikel 249.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft cassatiemiddelen ingediend, waarbij de advocaat J. Boksem optreedt namens de verdachte. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst was dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen motivering hoeven geven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en C.N. Dalebout, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.