ECLI:NL:HR:2024:618

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
22/00933
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overschrijding van de redelijke termijn bij betekening van verstekmededeling in een strafzaak met uitkeringsfraude

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1954, was aangeklaagd voor uitkeringsfraude ter waarde van € 125.000. Hij had gedurende een periode van meer dan negen jaar verzwegen dat hij in Luxemburg een fulltime baan had als vrachtwagenchauffeur en daar een invalidenpensioen ontving. De zaak kwam in cassatie omdat de raadsman van de verdachte had geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn bij de betekening van de verstekmededeling van het vonnis van de rechtbank, dat op 10 september 2013 was gewezen, maar pas op 20 november 2019 aan de verdachte was betekend.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet had beslist op het beroep van de verdachte met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het hof een gemotiveerde beslissing had moeten nemen over de overschrijding van de redelijke termijn bij de betekening van de verstekmededeling. Aangezien deze beslissing ontbrak in de uitspraak van het hof, was het cassatiemiddel terecht voorgesteld.

De Hoge Raad besloot de zaak zelf af te doen en ging ervan uit dat de redelijke termijn was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 199 dagen met 30 dagen, waardoor de nieuwe straf 169 dagen bedroeg. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt van een zorgvuldige behandeling van de redelijke termijn in strafzaken, vooral bij de betekening van verstekmededelingen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00933
Datum23 april 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 maart 2022, nummer 20-003817-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof niet heeft beslist op het beroep dat namens de verdachte is gedaan op overschrijding van de redelijke termijn bij de betekening van de verstekmededeling.
2.2.1
Het procesverloop is weergegeven in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 2.3. Daaruit blijkt onder meer dat:
(i) het bij verstek gewezen vonnis van de rechtbank dateert van 10 september 2013;
(ii) uit de stukken niet blijkt dat de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak geldig is betekend, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is gebeurd;
(iii) de verstekmededeling aan de verdachte geldig is betekend op 20 november 2019;
(iv) de verdachte op 4 december 2019 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarna het hof op 7 maart 2022 uitspraak heeft gedaan.
2.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“22. Daarnaast wordt meer subsidiair gevraagd rekening te houden met de medische situatie van cliënt en de schending van de redelijke termijn in deze stokoude zaak. De eerste dagvaarding d.d. 21 september 2012 is door de rechtbank op 23 oktober 2012 nietig verklaard. De tweede dagvaarding dateert van 19 februari 2013. Het vonnis van de rechtbank Maastricht d.d. 10 september 2013 is eerst op 20 november 2019 aan cliënt uitgereikt, terwijl hij zich niet onvindbaar heeft gehouden. Er is hoger beroep ingesteld op 4 december 2019. De zaak wordt dus meer dan 2 jaar later pas in hoger beroep behandeld.”
2.2.3
De uitspraak van het hof houdt onder meer in:
“Ten slotte heeft het hof in aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde een betrekkelijk oud feit betreft. Het hof weegt deze omstandigheid ten gunste van de verdachte bij de strafoplegging mee.
Het hof stelt voorop dat het in zaken als deze, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, doorgaans een gevangenisstraf van onvoorwaardelijke duur pleegt op te leggen. Alles overziende kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden (210 dagen).
Het hof heeft nog vastgesteld dat bij de strafvervolging van verdachte in hoger beroep de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is geschonden met een periode van ongeveer 3 maanden. In verband daarmee zal het hof genoemde straf verminderen met 5%. Het hof zal aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen van 199 dagen.”
2.3
Van overschrijding van de redelijke termijn kan sprake zijn als op grond van artikel 366 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een verstekmededeling moet worden betekend (uitgereikt) en het openbaar ministerie bij die betekening niet de nodige voortvarendheid heeft betracht.
Van zo’n vertraging is in elk geval geen sprake:
a. als de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak geldig is betekend
1. hetzij aan de verdachtein persoon,
2. hetzij op de wijze als is voorzien in artikel 588 lid 2 of lid 3 (oud) Sv of artikel 36e lid 2 of lid 3 Sv. Dan komt een vertraging die na de betekening is opgetreden, immers voor rekening van de verdachte omdat er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat hij door die betekening op de hoogte is geraakt van de uitspraak.
b. als de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak geldig is betekend op de wijze als is voorzien in artikel 588 lid 1 onder b sub 3º (oud) Sv of artikel 36e lid 2 onder b Sv (uitreiking aan de griffie dan wel aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan om reden dat de verdachte niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is) en bovendien blijkt dat het openbaar ministerie vervolgens - naast de plaatsing van de verdachte in het opsporingsregister - minimaal eenmaal per jaar heeft geprobeerd de verstekmededeling alsnog te betekenen hetzij aan de verdachte in persoon hetzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 588 lid 2 of lid 3 (oud) Sv of artikel 36e lid 2 of lid 3 Sv (vgl. HR 17 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverweging 3.19).
2.4
Gelet op wat de raadsman heeft aangevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn bij de betekening van de verstekmededeling, had het hof hierover een gemotiveerde beslissing moeten nemen. Omdat zo’n beslissing in de uitspraak van het hof ontbreekt, is het cassatiemiddel terecht voorgesteld.
2.5
De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat bij de betekening van de verstekmededeling de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 199 dagen.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Ook dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 169 dagen beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 april 2024.