ECLI:NL:HR:2024:616

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
23/03846
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging op mobiele telefoons in het kader van Europees onderzoeksbevel en de beoordeling van fundamentele rechtsbeginselen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 3 oktober 2023. Het beroep in cassatie is ingesteld door de klager, die in deze procedure wordt vertegenwoordigd door zijn advocaat J.J.J. van Rijsbergen. De zaak betreft de beslaglegging op twee mobiele telefoons van de klager, die plaatsvond naar aanleiding van een Europees onderzoeksbevel van Belgische autoriteiten. De klager werd verdacht van verschillende strafbare feiten, waaronder poging tot afpersing, belaging, wederrechtelijke vrijheidsberoving en bendevorming.

De Hoge Raad heeft de klachten van de klager over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De rechtbank had geoordeeld dat er geen fundamentele rechtsbeginselen waren geschonden door de beslaglegging op de telefoons. De Hoge Raad concludeert dat de Nederlandse autoriteiten voldoende gelegenheid hebben gehad om de telefoons uit te lezen en de relevante databestanden over te dragen aan de Belgische autoriteiten. Dit oordeel van de Hoge Raad is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat het niet nodig is om te motiveren waarom de klachten niet tot vernietiging van de uitspraak kunnen leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de klager verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt de afweging tussen de rechten van de verdachte en de noodzaak van internationale samenwerking in strafzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/03846 Br
Datum23 april 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 oktober 2023, nummer RK 23/017882, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 april 2024.