Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
23 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 3 oktober 2023. Het beroep in cassatie is ingesteld door de klager, die in deze procedure wordt vertegenwoordigd door zijn advocaat J.J.J. van Rijsbergen. De zaak betreft de beslaglegging op twee mobiele telefoons van de klager, die plaatsvond naar aanleiding van een Europees onderzoeksbevel van Belgische autoriteiten. De klager werd verdacht van verschillende strafbare feiten, waaronder poging tot afpersing, belaging, wederrechtelijke vrijheidsberoving en bendevorming.
De Hoge Raad heeft de klachten van de klager over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De rechtbank had geoordeeld dat er geen fundamentele rechtsbeginselen waren geschonden door de beslaglegging op de telefoons. De Hoge Raad concludeert dat de Nederlandse autoriteiten voldoende gelegenheid hebben gehad om de telefoons uit te lezen en de relevante databestanden over te dragen aan de Belgische autoriteiten. Dit oordeel van de Hoge Raad is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat het niet nodig is om te motiveren waarom de klachten niet tot vernietiging van de uitspraak kunnen leiden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de klager verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt de afweging tussen de rechten van de verdachte en de noodzaak van internationale samenwerking in strafzaken.