Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
23 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 9 maart 2023. Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van medeplichtigheid aan opzettelijke levensberoving met voorbedachten rade, medeplichtigheid aan poging tot opzettelijke levensberoving met voorbedachte rade en criminele bendevorming. De opgeëiste persoon, geboren in 1993, heeft de Nederlandse nationaliteit en is door het Koninkrijk Marokko uitgeleverd.
De verdediging heeft aangevoerd dat er een concreet gevaar bestaat voor een flagrante schending van het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarnaast is de vraag opgeworpen of de rechtbank heeft kunnen oordelen dat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon geen effectief rechtsmiddel heeft, zoals bedoeld in artikel 13 van het EVRM.
De Hoge Raad heeft de klachten van de opgeëiste persoon beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.