ECLI:NL:HR:2024:606

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
23/02004
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag ex artikel 94a Sv op geldbedragen in strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. Het beroep in cassatie was ingesteld door de klager, die werd bijgestaan door advocaat J. Kuijper. De zaak betreft een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend naar aanleiding van beslag op geldbedragen onder de klager in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank had op 2 maart 2023 een beschikking gegeven, waartegen de klager in cassatie ging.

De Hoge Raad heeft de klachten van de klager over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De centrale vragen in deze procedure waren of de rechtbank kon oordelen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de later oordelende strafrechter aan de klager een verplichting tot betaling van een ontnemingsmaatregel zou opleggen, en de proportionaliteit van het beslag. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de klager verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand bleef. Deze beslissing werd genomen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren M. Kuijer en F. Posthumus, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02004 B
Datum16 april 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 2 maart 2023, nummer RK 23/000288, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
Geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 april 2024.