Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
16 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 december 2021. De verdachte, geboren in 1999, was betrokken bij een strafzaak waarin hij werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag. De kern van de zaak draaide om de vraag of het meermaals met kracht schoppen tegen het hoofd van iemand die op de grond ligt, een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengt, zoals blijkt uit de algemene ervaringsregels. De advocaat van de verdachte, P.H.L.M. Souren, had een cassatiemiddel ingediend, maar de plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.