Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
16 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat A.A. Franken. De zaak betreft een feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een medewerkster van een restaurant door haar werkgever, waarbij artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Dit oordeel is gegeven zonder verdere motivering, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de termijn van de procedure beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens is overschreden. De opgelegde taakstraf van tachtig uren, waarvan veertig uren voorwaardelijk, wordt in dit licht beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de overschrijding van de redelijke termijn geen verdere rechtsgevolgen met zich meebrengt.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.