Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
16 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 augustus 2022. De verdachte, geboren in 1968, was beschuldigd van meermalen oplichting, waarbij hij het vertrouwen van latere slachtoffers wist te winnen door gebruik te maken van slachtoffers van eerdere oplichtingen. De zaak betreft de vraag of de bewezenverklaarde oplichtingsmiddelen de aangevers hebben bewogen tot afgifte van kleding, en of de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn.
De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat P. van de Kerkhof cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.