Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
23 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 december 2022. De verdachte, geboren in 1986, was betrokken bij hennepteelt en diefstal in vereniging. De zaak betreft de vraag of het hof bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel had moeten vermelden dat er sprake was van hoofdelijkheid. De advocaat van de verdachte, E.E.W.J. Maessen, heeft cassatiemiddelen ingediend, maar de advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Het tweede cassatiemiddel, dat zich richtte op de hoofdelijkheid bij de schadevergoedingsmaatregel, leidde eveneens niet tot cassatie. De Hoge Raad heeft de redenen voor deze beslissing uiteengezet in de conclusie van de advocaat-generaal.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.