Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
4.Beslissing
16 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte, een huishoudelijke hulp, werd beschuldigd van diefstal van geld met een valse sleutel. De verdachte had contant geld opgenomen en cadeaubonnen gekocht met de bankpas en pincode van een bedlegerige vrouw. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het gerechtshof oordeelde anders. De advocaat-generaal concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de verdachte niet gerechtigd had geacht om het geld van de bankrekening van de vrouw te halen en zich toe te eigenen. De Hoge Raad stelde vast dat er geen begin van aannemelijkheid was dat de verdachte toestemming had voor de toe-eigening van het bedrag. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de opgelegde geldboete van € 30.000 hoger was dan het strafmaximum van € 20.750 voor de bewezenverklaarde diefstal met valse sleutel. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het hof wat betreft de strafoplegging en wees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.