ECLI:NL:HR:2024:561

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
23/00652
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewezenverklaring en wetenschap van verdachte in cocaïnezaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft de verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het vervoeren en aanwezig hebben van ruim 110 kilo cocaïne in Aruba, in strijd met de Landsverordening verdovende middelen. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het Openbaar Ministerie ging in cassatie.

De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld. Het eerste middel betrof de vraag of de bewezenverklaring berustte op innerlijk tegenstrijdige bewijsmiddelen. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel niet tot cassatie leidde, omdat er geen sprake was van gestelde innerlijke tegenstrijdigheden. Het tweede middel betrof de motivering van het hof met betrekking tot het besturen van de auto door de verdachte. Ook dit middel werd verworpen, omdat het hof voldoende onderbouwing had gegeven voor zijn oordeel.

Het derde middel richtte zich op de vraag of de bewezenverklaring ten aanzien van het opzet van de verdachte ontoereikend was gemotiveerd, vooral in het licht van het verweer over de wetenschap van de verdachte van de aanwezigheid van cocaïne. De Hoge Raad oordeelde dat het hof voldoende had gemotiveerd waarom het van oordeel was dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne en dat hij opzet had. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep, waarmee de uitspraak van het hof in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/00652 C
Datum9 april 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 29 november 2022, nummer H 154/2019, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.T.C. van Kampen, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, omdat deze op innerlijk tegenstrijdige bewijsmiddelen berust.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3-13.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 359 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (de Hoge Raad begrijpt: artikel 402 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering van Aruba) niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3-6 en 19-21.

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat, mede in het licht van een gevoerd verweer over de wetenschap van de verdachte van de aanwezigheid van cocaïne, de bewezenverklaring ten aanzien van het opzet ontoereikend is gemotiveerd.
4.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3-6 en 22-26.

5.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 april 2024.