Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
5 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van betrokkene, die een verzoek tot machtiging tot opname en verblijf had ingediend op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 7 augustus 2023 een beschikking gegeven, waarin het verzoek van betrokkene werd aangemerkt als een zorgmachtiging volgens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld, terwijl de Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), de verweerder in cassatie, niet verschenen is en geen verweerschrift heeft ingediend. De Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarop de advocaat van betrokkene schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de klachten van betrokkene over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. Het is niet nodig om de redenen voor dit oordeel te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals gesteld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft derhalve besloten het beroep te verwerpen.