Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
2 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is vrijgesproken van ramkraak op een kledingwinkel. De Hoge Raad behandelt de cassatie op 2 april 2024, onder zaaknummer 22/00275. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van het samen met een ander wegnemen van kledingstukken uit een winkel in Sint-Oedenrode op 10 december 2018. De bewezenverklaring steunt op DNA-bewijs dat op een bivakmuts is aangetroffen, evenals op camerabeelden die aantonen dat een van de daders een bivakmuts droeg tijdens de ramkraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder had aangegeven met een verklaring te komen over de bivakmuts, maar dit nooit heeft gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte als medepleger van de ramkraak kan worden aangemerkt.
De Hoge Raad oordeelt dat het cassatiemiddel dat de bewezenverklaring niet toereikend is gemotiveerd, niet tot cassatie leidt. De redenen hiervoor zijn uiteengezet in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal. Echter, het tweede cassatiemiddel, dat stelt dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het EVRM is overschreden, wordt gegrond bevonden. De Hoge Raad constateert dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negen maanden naar acht maanden en drie weken. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde straf, en verwerpt het beroep voor het overige.