ECLI:NL:HR:2024:511

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
22/00275
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ramkraak op kledingwinkel met DNA-bewijs en getuigenverklaring

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is vrijgesproken van ramkraak op een kledingwinkel. De Hoge Raad behandelt de cassatie op 2 april 2024, onder zaaknummer 22/00275. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van het samen met een ander wegnemen van kledingstukken uit een winkel in Sint-Oedenrode op 10 december 2018. De bewezenverklaring steunt op DNA-bewijs dat op een bivakmuts is aangetroffen, evenals op camerabeelden die aantonen dat een van de daders een bivakmuts droeg tijdens de ramkraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder had aangegeven met een verklaring te komen over de bivakmuts, maar dit nooit heeft gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte als medepleger van de ramkraak kan worden aangemerkt.

De Hoge Raad oordeelt dat het cassatiemiddel dat de bewezenverklaring niet toereikend is gemotiveerd, niet tot cassatie leidt. De redenen hiervoor zijn uiteengezet in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal. Echter, het tweede cassatiemiddel, dat stelt dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het EVRM is overschreden, wordt gegrond bevonden. De Hoge Raad constateert dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negen maanden naar acht maanden en drie weken. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde straf, en verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00275
Datum2 april 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 januari 2022, nummer 20-001686-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring niet toereikend is gemotiveerd.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 10 december 2018 te Sint-Oedenrode, gemeente Meierijstad, tezamen en in vereniging met een ander uit een winkelpand aan de [a-straat 1] , diverse kledingstukken toebehorende aan [A] B.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen kleding onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.”
2.3
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in (de aanvulling op) het arrest van het hof. Verder heeft het hof in zijn arrest een bewijsoverweging opgenomen zoals weergegeven in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 2.3.
2.4
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 2.6 en 2.7.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negen maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze acht maanden en drie weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 april 2024.