ECLI:NL:HR:2024:491

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
23/02772
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking rechtbank Rotterdam inzake beslag onder klager n.a.v. rechtshulpverzoek Surinaamse autoriteiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 28 juni 2023. Het betreft een beklag op basis van artikel 5.1.11 in samenhang met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarbij beslag is gelegd op diverse voorwerpen onder klager naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Surinaamse autoriteiten. De Hoge Raad heeft zich in deze procedure gebogen over twee belangrijke vragen: of de rechtbank de juiste maatstaf heeft gehanteerd bij het oordeel dat het beklag ongegrond moest worden verklaard, en of het rechtshulpverzoek betrekking heeft op de inbeslaggenomen voorwerpen.

De klager, geboren in 1949, heeft het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat M.E. van der Werf. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten van de klager beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de beschikking van de rechtbank Rotterdam in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02772 Br
Datum26 maart 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 28 juni 2023, nummer RK 23/004141, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 5.1.11 in samenhang met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft M.E. van der Werf, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De raadsman van de klager heeft daarop schriftelijk gereageerd. Nu deze reactie pas is ingekomen nadat de daartoe in de wet gestelde termijn was verlopen, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 maart 2024.