ECLI:NL:HR:2024:490

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
23/02739
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking rechtbank Rotterdam inzake beslag onder klaagster naar aanleiding van rechtshulpverzoek Surinaamse autoriteiten

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, gedateerd 28 juni 2023, met nummer RK 23/003570. De klaagster, geboren in 1962, heeft een beklag ingediend op basis van artikel 5.1.11 in samenhang met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Dit beklag betreft het beslag op diverse voorwerpen dat is gelegd onder de klaagster naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Surinaamse autoriteiten. De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gebogen over twee belangrijke vragen: of de rechtbank de juiste maatstaf heeft gehanteerd bij het oordeel dat het beklag ongegrond moest worden verklaard, en of het rechtshulpverzoek betrekking heeft op de inbeslaggenomen voorwerpen.

De advocaat van de klaagster, M.E. van der Werf, heeft een cassatiemiddel ingediend, maar de advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en deze beschikking is gegeven op 26 maart 2024 door vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02739 Br
Datum26 maart 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 28 juni 2023, nummer RK 23/003570, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 5.1.11 in samenhang met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft M.E. van der Werf, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De raadsman van de klaagster heeft daarop schriftelijk gereageerd. Nu deze reactie pas is ingekomen nadat de daartoe in de wet gestelde termijn was verlopen, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 maart 2024.