Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
26 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, gedateerd 28 juni 2023, met nummer RK 23/004133. Het beroep is ingesteld door de klager, die in deze procedure wordt vertegenwoordigd door zijn advocaat E. de Witte uit Amsterdam. De zaak betreft een beklag op basis van artikel 5.1.11 in samenhang met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarbij beslag is gelegd op diverse voorwerpen onder de klager naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Surinaamse autoriteiten. De Hoge Raad heeft zich in deze beschikking gebogen over twee belangrijke vragen: of de rechtbank de juiste maatstaf heeft gehanteerd bij het oordeel dat het beklag ongegrond moet worden verklaard, en of het rechtshulpverzoek betrekking heeft op de inbeslaggenomen voorwerpen.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen noodzaak gezien om te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen, aangezien het niet nodig was om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 maart 2024.