ECLI:NL:HR:2024:483
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof inzake dividendbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door R.A. van der Jagt, tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 mei 2023. Het Gerechtshof had eerder uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die betrekking had op beschikkingen inzake dividendbelasting. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 2 februari 2024 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten ongegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 22 maart 2024.