Uitspraak
(hierna: belanghebbende)
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door R.A. van der Jagt, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 mei 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De Rechtbank had eerder beschikkingen inzake dividendbelasting gegeven, waartegen belanghebbende in beroep was gegaan.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal P.J. Wattel, die op 2 februari 2024 werd gepresenteerd, was dat het beroep in cassatie ongegrond verklaard moest worden. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk werd het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest werd openbaar uitgesproken op 22 maart 2024 door de vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.F. Faase en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Cichowski.