Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
26 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een schietpartij die plaatsvond in Sint Maarten in 2019, waarbij de verdachte een ander met een vuurwapen in de rug heeft geschoten, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van gekwalificeerde doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, zoals vastgelegd in de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Vuurwapenverordening.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, die onder andere betrekking hadden op de bewijsklachten met betrekking tot het opzet op levensberoving en het medeplegen van gekwalificeerde doodslag. Daarnaast werd er een klacht ingediend over het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de raadsman van de verdachte heeft schriftelijk gereageerd op deze conclusie.
Na beoordeling van de klachten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in stand blijft.