Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
26 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een schietpartij die plaatsvond in 2021 op de openbare weg in Curaçao, waarbij de verdachte een ander van dichtbij in het hoofd heeft geschoten en vervolgens nog vijfmaal op diens hoofd en bovenrug heeft geschoten, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. Dit gedrag valt onder artikel 2:262 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao.
De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen het vonnis van het hof, waarbij hij werd veroordeeld. De advocaat C. Reijntjes-Wendenburg heeft namens de verdachte een cassatiemiddel ingediend. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de eerdere veroordeling van de verdachte in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren A.E.M. Röttgering en F. Posthumus, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.