Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
26 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een beklag tegen beslag op diverse voorwerpen onder klaagster, die verdacht wordt van witwassen. De klaagster, geboren in 1985, heeft een beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 16 augustus 2022, waarin haar klaagschrift ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vorderde, omdat het onderzoek nog liep en de in beslag genomen voorwerpen konden dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank voor herbeoordeling van het beklag over de inbeslaggenomen voorwerpen. De Hoge Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en het beroep verworpen, waarbij werd opgemerkt dat de rechtbank de juiste maatstaf had toegepast en dat het oordeel niet onbegrijpelijk was. De rechtbank had vastgesteld dat de klaagster verdachte was van witwassen en dat het beslag ook diende als zekerheidsstelling in een ontnemingsprocedure tegen haar partner, die was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en handel in verdovende middelen. De Hoge Raad concludeerde dat het belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag, en dat de klacht over de ongegrondverklaring van het beklag tegen beslag ex art. 94a Sv feitelijke grondslag miste, aangezien het beklag zich daar niet tegen richtte.