ECLI:NL:HR:2024:428
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak heeft belanghebbende, aangeduid als [X], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 maart 2023, nummer 21/00564. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nummer BRE 20/280) die betrekking had op een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2016, alsook op de beschikking inzake belastingrente die aan belanghebbende was opgelegd. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend in deze cassatieprocedure.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad concludeert dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet noodzakelijk voor de Hoge Raad om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2024 door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.