ECLI:NL:HR:2024:417

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
23/00605
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afrekeningsovereenkomst tussen ex-samenwoners en verjaring van vorderingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een vrouw en een man, die eerder samenwoonden. De vrouw, eiseres tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2022. Dit arrest betrof een geschil over een afrekeningsovereenkomst met betrekking tot de waarde van de woning die zij samen bewoonden. De vrouw stelde dat de man zich niet aan de afspraken hield en dat er sprake was van verjaring van haar vorderingen op basis van artikel 3:307 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.

De Hoge Raad heeft de klachten van de vrouw over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst was dat de Hoge Raad de klachten niet gegrond achtte en deze niet konden leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad motiveerde niet verder waarom dit oordeel werd gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van de vrouw verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten aan de zijde van de man zijn begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente indien de vrouw deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak heeft voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/00605
Datum15 maart 2024
ARREST
In de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: de vrouw,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de man,
advocaat: N.C. van Steijn.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/05/365013 / HZ ZA 20-40 van de rechtbank Gelderland van 20 januari 2020, 1 april 2020 en 9 december 2020;
b. de arresten in de zaak 200.295.282 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2021, 5 juli 2022 en 15 november 2022.
De vrouw heeft tegen het arrest van het hof van 15 november 2022 beroep in cassatie ingesteld.
De man heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor de man toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de vrouw heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de man begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de vrouw deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
15 maart 2024.