ECLI:NL:HR:2024:416

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
22/02855
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leiderschap in criminele organisatie en bewijsvoering bij getuigenverhoor

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige hennepteelt en witwassen. De zaak omvatte meerdere tenlasteleggingen, waaronder het telen van hennep en het voorhanden hebben van grote hoeveelheden geld en goederen die afkomstig waren van misdrijven. De verdachte had een leidende rol binnen de organisatie en de bewezenverklaring steunde op heimelijk afgeluisterde gesprekken.

Een belangrijk aspect van de zaak was het verzoek van de verdediging om getuige [betrokkene 1] te horen. Het hof had dit verzoek afgewezen op grond van de stelling dat het onaannemelijk was dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kon worden gehoord. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit oordeel niet begrijpelijk was, aangezien de getuige beschikbaar was voor verhoor en de Turkse autoriteiten bereid waren om mee te werken aan een nieuwe datum. Dit leidde tot een (partiële) vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak voor herbehandeling.

De Hoge Raad benadrukte het belang van een spoedige en doeltreffende berechting, maar stelde ook dat de belangen van de verdediging niet uit het oog verloren mochten worden. De zaak heeft implicaties voor de bewijsvoering in strafzaken en de behandeling van getuigenverhoren, vooral in internationale contexten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02855
Datum19 maart 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 juli 2022, nummer 21-007077-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. Zilver, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat onaannemelijk is dat [betrokkene 1] binnen een aanvaardbare termijn als getuige kan worden gehoord.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“Zaak met parketnummer 05-900888-11:
1.
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 17 maart 2015, te Velp, gemeente Rheden en te Zetten en te Winterswijk en te Oosterbeek en te Arnhem en te Biddinghuizen en op meerdere (andere) locaties elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie met [medeverdachte 12] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 13] en [medeverdachte 17] en [medeverdachte 15] en [medeverdachte 16] en [medeverdachte 14] en [medeverdachte 18] , welke organisatie tot oogmerk had het opzettelijk plegen van misdrijven, namelijk - het uitvoeren en in de uitoefening van een beroep of bedrijf het opzettelijk telen en bereiden en bewerken en aanwezig hebben van één of meerdere kilogrammen hennep en een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en hennepstekken en moederplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten
- in een pand aan de [a-straat 1-2] te [plaats] en
- in een pand de [b-straat 1-2] te [plaats] en
- in een pand aan de [c-staat 1] te [plaats] en
- in een pand aan de [d-straat 1] te [plaats] , en
- in een pand aan de [e-straat 1] te [plaats] en
- in een pand aan de [f-straat 1] te [plaats] en
- in een pand aan de [g-straat 1] te [plaats] en
- in een pand aan de [h-straat 1-2] te [plaats] en
- in een pand aan de [i-straat 1] te [plaats] en
- in een pand aan de [j-straat 1] te [plaats] en
- in een pand aan de [k-straat 1] te [plaats] en
- in een pand aan de [l-traat 1] te [plaats] en
- in een pand aan de [m-straat 1] te [plaats] ;
van welke organisatie hij, verdachte, leider was;
2.
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 17 maart 2015, te Velp, gemeente Rheden en te Zetten en te Winterswijk en te Oosterbeek en te Arnhem en te Biddinghuizen en op meerdere (andere) locaties elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of aanwezig heeft gehad een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of hennepstekken en/of moederplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten
- in een pand aan de [a-straat 1-2] te [plaats] (telkens) (ongeveer) 2643 hennepplanten in de periode van 1 april 2010 tot en met 7 april 2011 en
- in een pand aan de [b-straat 1-2] te [plaats] (telkens) (ongeveer) (in totaal) 1800 hennepplanten en (ongeveer) 1350 stekken van hennepplanten in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 25 januari 2011 en
- in een pand aan de [c-staat 1] te [plaats] (telkens) (ongeveer) 2302 hennepplanten in de periode van 1 april 2011 tot en met 8 oktober 2011 en
- in een pand aan de [d-straat 1] te [plaats] , (telkens) (ongeveer) 2842 hennepplanten en (ongeveer) 882 stekken van hennepplanten en (ongeveer) 426 moeder(hennep)planten in de periode van 1 maart 2010 tot en met 12 mei 2011 en
- in een pand aan de [f-straat 1] te [plaats] (telkens) (ongeveer) 1439 hennepplanten en (ongeveer) 41,2 kilogram (geknipte) henneptoppen in de periode van 1 april 2013 tot en met 4 februari 2014 en
- in een pand aan de [g-straat 1] te [plaats] (telkens) (ongeveer) 1524 hennepplanten en/of hennepstekken in de periode van 1 november 2013 tot en met 26 augustus 2014 en
- in een pand aan de [h-straat 1-2] te [plaats] (telkens) (ongeveer) 1240 hennepplanten in de periode van 1 december 2013 tot en met 14 oktober 2014 en
- in een pand aan de [i-straat 1] te [plaats] (telkens) (ongeveer) 1174 hennepplanten in de periode van 1 juli 2012 tot en met 14 oktober 2014 en
- in een pand aan de [j-straat 1] te [plaats] (telkens) (ongeveer) 3140 hennepplanten en 1950 hennepstekken in de periode van 1 april 2012 tot en met 17 maart 2015 en
- in een pand aan de [l-traat 1] te [plaats] (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of hennepstekken in de periode van 1 december 2013 tot en met 9 april 2014 en
- in een pand aan de [m-straat 1] te [plaats] telkens (ongeveer) 714 hennepplanten (ongeveer) 24,68 kilogram hennep in de periode van 1 april 2014 tot en met 29 januari 2015;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 14 oktober 2014, te [plaats] tezamen in vereniging met anderen, telkens in een pand aan de [n-straat 1] , opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of aanwezig heeft gehad één of meerdere kilogrammen hennep en/of een (groot) aantal hennepstekken zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij op 14 oktober 2014, te [plaats] , van voorwerpen, te weten in totaal 253.500 euro, de werkelijke aard, de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en verhuld, immers heeft hij verdachte in een woning aan de [o-straat 1] , 198.500 euro achter een plint onder het werkblad boven de wasmachine en de droger verborgen en 55.000 euro op de overloop verborgen achter een luikje van het toilet verborgen, terwijl hij wist dat bovenomschreven geld – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was van enig misdrijf;
5.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 14 oktober 2014, te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen van voorwerpen, te weten in totaal 305.100 euro de werkelijke aard en de herkomst heeft verborgen en verhuld en heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende(n) op een voorwerp was/waren, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader(s) in een woning aan de [p-straat 1] van [betrokkene 5] en [betrokkene 6] - [verdachte] in totaal 94.600 euro verborgen in de afzuigkap en in totaal 210.500 euro ondergebracht en/of onder laten brengen in een ING bankkluis op naam van [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] , terwijl hij wist dat bovenomschreven geld – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was van enig misdrijf;
6.
hij in de periode van 1 juni 2014 tot en met 14 oktober 2014, in Nederland, tezamen in vereniging met een ander of anderen telkens voorwerpen, te weten
- 66.046,52 Euro (ING-bank t.b.v. [A] ) en
- in totaal 50.691 Euro, en
- een auto (Audi A6 Allroad Quattro 3.0) en
- een aantal (18) airco’s en
- goederen, vermeld op de bij deze dagvaarding gevoegde lijsten voorzien van de paginanummers 574 tot en met 582 aanwezig/aangetroffen op het adres [n-straat 1] te [plaats] en;
- een heftruck en 2 zaagmachines en een freesmachine, aanwezig/aangetroffen in een pand aan de [q-straat 1] te [plaats] ,
verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven geld/voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren van enig misdrijf;
7.
hij op 14 oktober 2014, te Arnhem, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (Walther, P22) en munitie van categorie III, te weten 100 patronen (kal. .22), voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 05-780185-16 (gevoegd):
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 6 januari 2015, in Nederland, en in Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) een of meer voorwerpen, te weten
- (in totaal) 3.230.203 euro, en
- een perceel grond te [plaats] , wijk [wijk] , en zomerhuis in [plaats] , gelegen aan de [r-straat] , voorhanden heeft gehad en van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt en (telkens) van
- een of meer percelen/kavels grond in [plaats] , te weten
a) [perceel] (5206,40 m2) en
b) [perceel 2] 2004,73 m2 en
c) [perceel 3] (2569,98 m2) en
d) [perceel 4] (1551,94 m2) en
e) [perceel 5] (5203 m2) en
- een of meer percelen/kavels grond in [plaats] , te weten
a) [perceel 6] (1902 m2) en
b) [perceel 7] (2847 m2) en
c) [perceel 9] (3237 m2) en
- een perceel/kavel grond in [plaats] , te weten
a) [perceel 10] (377 m2) en
- een perceel/kavel grond in [plaats] , te weten
b) [perceel 11] (14003 m2) en
- een perceel/kavel grond in [plaats] , te weten
a) [perceel 12] (15980,32 m2) en
- een perceel/kavel grond, althans onroerend goed, in de provincie [plaats] , te weten
a) [perceel 13] (572,22 m2) en
- een perceel/kavel grond in [plaats] , te weten
a) [perceel 14] (1380 m2) en
de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld en heeft verhuld wie de rechthebbende op bovengenoemde hoeveelheid geld en percelen/kavels grond en onroerend goed was en bovengenoemde percelen/kavels grond en onroerend goed heeft verworven, terwijl hij wist dat bovenomschreven hoeveelheid geld en percelen/kavels grond en onroerend goed – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op bewijsmiddelen waarin uitlatingen zijn opgenomen die [betrokkene 1] heeft gedaan tijdens heimelijk afgeluisterde gesprekken (OVC-gesprekken).
2.3.1
De raadsman van de verdachte heeft bij appelschriftuur van 4 januari 2019 het verzoek gedaan tot het horen van onder meer [betrokkene 1] als getuige. Het hof heeft dat verzoek bij tussenarrest van 21 januari 2021 toegewezen en de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris.
2.3.2
Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 21 maart 2022, dat onder meer het volgende inhoudt:
“Als getuigen zouden via telehoren met Turkije in de plaats Izmir worden gehoord:
(...)
[betrokkene 1] ,
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
Het verhoor was vastgesteld via een rechtshulpverzoek en als tijdstip van het verhoor was aan het kabinet raadsheer-commissaris doorgegeven 14:30 uur. Bij aanvang van het verhoor bleek dat de verbinding goed was en dat er werd medegedeeld door de autoriteiten in Izmir dat het getuigenverhoor om 15:30 uur (Turkse tijd) was gepland. Het tijdsverschil met Turkije is op dit moment twee uur hetgeen betekent dat het verhoor plaats had moeten vinden om 13:30 uur (Nederlandse tijd). Medegedeeld werd dat beide getuigen waren verschenen maar inmiddels 20 minuten geleden waren vertrokken. Beide getuigen hadden aangegeven opnieuw bereid te zijn om als getuige te worden gehoord tegen een nader vast te stellen datum. Beide aanwezige raadslieden persisteren bij het horen van de getuigen. Door de Turkse autoriteiten werd aangegeven dat opnieuw een datum kan worden afgesproken via de internationale rechtshulpcontacten.
(...) In overleg met AIRS en de raadslieden zal een nieuwe datum voor het horen van beide getuigen contact worden afgesproken.”
2.3.3
Op de terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2022 heeft de verdediging het verzoek gedaan om de behandeling ter terechtzitting aan te houden om onder meer [betrokkene 1] te horen als getuige. Het hof heeft dat verzoek afgewezen. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 en 28 april 2022 houdt daarover het volgende in:
“De raadsman deelt mee:
Op donderdag 21 april jl. heb ik in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] een aanhoudingsverzoek gedaan in verband met het horen van getuigen in Turkije. Uw hof heeft dat verzoek toen afgewezen, kort gezegd omdat er geen mogelijkheid is om de getuigen vóór de uitspraakdatum van 22 juli 2022 te horen en dat daarom het belang van de voortgang van het onderzoek ter terechtzitting moet prevaleren. Dat is mijn interpretatie geweest. Ik herhaal dat verzoek in deze zaak. Ik vermoed dat u er in deze zaak waarschijnlijk hetzelfde over zal denken. Ik ben gestuit op een e-mailwisseling met de griffier van het kabinet-RHC, waaruit volgt dat 30 mei is gereserveerd voor het horen van getuigen in Turkije. Het gaat om het horen van de getuigen [betrokkene 1] (...).
(...)
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee:
Het verzoek wordt afgewezen. In grote lijnen is dezelfde redenering van toepassing als de redenering van het hof in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] . Het gaat erom dat naar het oordeel van het hof de verhoren van de getuigen (...), [betrokkene 1] (...) niet binnen een aanvaardbare termijn kunnen plaatsvinden. De aanvaardbaarheid van de termijn houdt verband met de proceseconomische belangen om de met elkaar samenhangende zaken tegelijkertijd verder af te doen, te beginnen met de inhoudelijke behandeling van vandaag. In het tussenarrest is aangegeven binnen welke termijn de verhoren moesten plaatsvinden en binnen welke termijn concreet uitzicht op de verhoren moest zijn. Het hof vat het zo op dat de raadsheer-commissaris uit een zekere welwillendheid verder is gegaan. Maar dat is buiten die gestelde termijnen geweest en dat was voor het hof niet nodig geweest, zeg ik u eerlijk. De termijnen zijn juist gesteld om planningsproblemen zo beperkt mogelijk te houden. Het gaat om omvangrijke zaken met vele verdachten en evenzovele raadslieden. Het is een omvangrijk dossier en de uitdrukkelijke insteek van het hof is om in alle zaken op dezelfde dag uitspraak te doen. Als de zaak van verdachte wordt aangehouden, moeten ook alle andere zaken worden aangehouden en kan er geen uitspraak worden gedaan op de datum die het hof voor ogen heeft. Dit zou tot gevolg hebben dat de afdoening van alle zaken nog langer op zich laat wachten, welke vertraging zomaar een jaar zou kunnen bedragen. Het horen van de getuigen moet dan ook worden afgezet tegen het algemeen belang van een spoedige en doeltreffende berechting. Het hof is van oordeel dat het belang van een spoedige en doeltreffende berechting in dit stadium van het strafproces, mede gelet op wat allemaal al aan vooronderzoek is gedaan, de doorslag moet geven.”
2.4.1
Artikel 288 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“De rechtbank kan van de oproeping van niet verschenen getuigen als bedoeld in artikel 287, derde lid, bij met redenen omklede beslissing afzien, indien zij van oordeel is dat:
a. het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen.”
2.4.2
Bij toepassing van artikel 288 lid 1, aanhef en onder a, Sv staat de vraag voorop of het mogelijk is de getuige binnen afzienbare termijn te (doen) horen (vgl. HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:466).
2.5.1
Het hof heeft aan het oordeel dat het onaannemelijk is dat [betrokkene 1] binnen aanvaardbare termijn als getuige kan worden gehoord in de kern ten grondslag gelegd dat het in de strafzaken van de verdachte en de medeverdachten gelijktijdig op 22 juli 2022 uitspraak wil doen en dat het horen van de getuige ervoor zou zorgen dat een definitieve afdoening in alle strafzaken langer op zich zou laten wachten. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, nu uit het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 21 maart 2022 volgt dat (i) [betrokkene 1] ruim een maand voorafgaand aan deze beslissing traceerbaar en beschikbaar was voor verhoor, maar dat verhoor ten gevolge van een misverstand niet door is gegaan en (ii) de Turkse autoriteiten en de getuige bereid waren mee te werken aan een nieuwe datum voor een verhoor.
2.5.2
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de cassatiemiddelen voor het overige – welke cassatiemiddelen niet klagen over de beslissingen die het hof heeft genomen over het in de zaak met parketnummer 05-900888-11 onder 7 tenlastegelegde – niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het in de zaak met parketnummer 05-900888-11 onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde, de beslissingen over het in de zaak met parketnummer 05-780185-16 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 maart 2024.