Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
3.Beslissing
9 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De aangehouden persoon had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank, waarin was vastgesteld dat hij de veroordeelde was in een strafzaak. Het hof had het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de regeling voor het rechtsgeding tot herkenning van veroordeelden per 1 januari 2020 was vervallen. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangehouden persoon voldoende belang heeft bij de behandeling van zijn hoger beroep, ook al heeft hij de opgelegde straf al volledig ondergaan. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.
De zaak betreft de vraag of de aangehouden persoon na de wetswijziging nog in staat is om rechtsmiddelen in te stellen. De Hoge Raad oordeelt dat de vervallen regeling niet betekent dat de aangehouden persoon geen rechtsmiddelen meer kan aanwenden, aangezien de wet geen overgangsrecht kent. Dit betekent dat de artikelen van het oude Wetboek van Strafvordering nog steeds van toepassing zijn op zaken waarin vóór de wetswijziging een inleidende vordering was ingediend, maar waar nog geen onherroepelijke uitspraak op was gedaan. De Hoge Raad benadrukt het belang van goede rechtspleging en rechtszekerheid in deze context.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgang in zaken die onder de oude regeling vielen, en bevestigt dat ook na de wetswijziging de mogelijkheid tot het instellen van rechtsmiddelen blijft bestaan, mits de vordering vóór de wijziging was ingediend. De zaak wordt nu terugverwezen naar het hof voor verdere behandeling.