Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
12 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 februari 2022. De verdachte, geboren in 1980, was aangeklaagd voor het witwassen van een geldbedrag van € 9.690, dat bij een securitycheck op het vliegveld in Eindhoven was aangetroffen. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld, dat was ingediend door de advocaat van de verdachte, P. van de Kerkhof. De advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een week, er geen aanleiding was om aan dit oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.