Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
16 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 november 2021. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de exploitatie van hennepkwekerijen. De advocaat van de betrokkene, R.J. Baumgardt, heeft cassatiemiddelen ingediend, waarop de advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft echter wel vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), is overschreden. Dit was het gevolg van de te late indiening van stukken door het hof en het feit dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.
Als gevolg van deze overschrijding heeft de Hoge Raad de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting verminderd van € 37.334 naar € 33.600. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en het beroep voor het overige verworpen.